De vijf niveaus van de CO2-Prestatieladder hebben in versie 4.0 plaatsgemaakt voor drie tredes. De onderste trede – trede 1 – richt zich op CO2-reductie binnen de eigen organisatie. In dit blog leggen we uit wat trede 1 inhoudt, hoe de eisen van versie 4.0 zijn veranderd ten opzichte van versie 3.1 en wat deze wijzigingen betekenen voor uw certificeringsproces.

Met de lancering van een nieuwe versie blijft de CO2-Prestatieladder op de troepen vooruit lopen. Het stellen van nog ambitieuzere eisen versnelt de transitie richting een emissievrij bedrijfsleven en emissievrije overheid. Ook veranderende standaarden en regelgeving maken een update van de Ladder eens in de zoveel tijd noodzakelijk.

Nauwe betrokkenheid van markt

De doorontwikkeling naar versie 4.0 is een langdurig en zorgvuldig proces geweest. Hierbij is goed geluisterd naar de wensen vanuit de markt. Vertegenwoordigers van verschillende sectoren gaven in consultatiesessies aan het belangrijk te vinden dat de Ladder nog beter aansluit bij internationale standaarden, zich richt op de voornaamste impact van organisaties en dat koplopers zich nog meer kunnen onderscheiden. Ook de leesbaarheid en het taalgebruik van het handboek waren punten van aandacht.

Toegankelijk instapniveau

Tegelijkertijd gaven partijen aan dat de Ladder een toegankelijk instapniveau moet behouden, zowel voor kleine als grote organisaties. De nieuwe trede 1 voldoet aan die wens. Trede 1 is namelijk – ondanks een aantal inhoudelijke verschillen – qua inspanning vergelijkbaar met niveau 1 t/m 3 van het vorige handboek, versie 3.1.


‘Toegankelijkheid van de Ladder is van groot belang. Hoe begrijpelijker de taal, hoe makkelijker je er als organisatie mee aan de slag kan en hoe meer het gaat leven binnen de organisatie’ – Bastina van Houwelingen,vertegenwoordiger MKB Infra en Cumela in het Centraal College van Deskundigen (CCvD)

Twee delen

Het nieuwe handboek bestaat uit twee delen. In deel 1 staan alle eisen die voor trede 1 t/m 3 gelijk zijn. Dit deel is dus voor alle (toekomstige) certificaathouders hetzelfde. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het bepalen van de organisatorische grenzen, de eisen voor het CO2-managementsysteem en welke informatie je moet documenteren.

Verschillen met CO2-Prestatieladder 3.1

In deel 2 staan de eisen die enkel voor een specifieke trede gelden. De voornaamste verschillen tussen trede 1 en niveau 1 t/m 3 van het vorige handboek zijn:

Vereisten die vervallen

Er zijn ook eisen die zijn komen te vervallen in de nieuwe versie. Zo zijn organisaties voor trede 1 niet meer verplicht om deel te nemen aan samenwerkingen. Het volstaat om te weten aan welke kennis of samenwerking behoefte is.

Daarnaast is de manier waarop organisaties op hun eigen website communiceren over de Ladder en hun certificering in versie 4.0 vormvrij. Een link naar de eigen pagina op de website van SKAO volstaat, waar alle documenten en publicaties over de certificering van de organisatie te vinden zijn. Ook hoeft een organisatie niet meer zoals in versie 3.1 ieder half jaar te communiceren over de footprint, doelstellingen en maatregelen. In versie 4.0 kan een keer per jaar al voldoende zijn.

Verder mogen organisaties zelf kiezen of zij op trede 1 rapporteren over zakelijk reizen. In versie 3.1 was dit – hoewel zakelijk reizen onder scope 3 valt – nog wel verplicht.

‘We hebben de afgelopen 15 jaar meerdere keren laten zien dat bedrijven dankzij de Ladder aanzienlijk meer CO2 reduceren’ – Gijs Termeer, directeur SKAO

Uitlegvideo trede 1

In onderstaande video gaan Gijs Termeer en Bastina van Houwelingen dieper in op versie 4.0, de eisen van trede 1 en de verschillen ten opzichte van het vorige handboek. In de video beantwoorden ze ook vragen van bedrijven en organisaties die bij de sessie aanwezig waren. De belangrijkste vragen die gesteld zijn, worden in onderstaande FAQ behandeld. Mocht u na het terugkijken van de webinarsessie toch nog vragen hebben, dan kunt u contact met ons opnemen.

Deze video is een opname van het webinar dat gegeven werd op 6 maart 2025.

Vragen tijdens dit event

Wat is het verschil tussen de verschillende niveaus van versie 3.1 en 4.0?

Zie hiervoor dit artikel.

Hoe vaak moet mijn organisatie een footprint opstellen?

Minimaal één keer per jaar. Het doel van het opstellen van een footprint is om tijdig en gericht te kunnen sturen op CO₂. Als de organisatieprocessen erom vragen kan het helpen om vaker een footprint op te stellen.

Is scope 3 relevant voor trede 1?

In principe gaat trede 1 alleen over scope 1 en 2, dus nee. Er zijn wel twee uitzonderingen: een organisatie kan vrijwillig zakelijk reisverkeer meenemen (een scope 3 categorie) en moet altijd rapporteren over de ketenemissies van brandstoffen (zogenaamde Well-to-Tank-emissies).

Hoe valt grootschalige elektrificatie te combineren met energiebesparing?

Elektrificatie leidt vrijwel altijd tot energiebesparing.

Het maakt hierbij niet uit of er gebruik wordt gemaakt van grijze of groene stroom. Een voorbeeld: een auto met verbrandingsmotor heeft een energieverlies van ca. 70%. Als je daar het omzettingsverlies van de aardolie naar brandstof bij optelt kom je op ca. 80% totaalverlies uit. Een elektrische auto verliest ca. 20% tijdens het rijden. Als je bij de elektrische auto nog het verlies in de elektriciteitscentrale (als het grijze stroom is) en het transportverlies optelt is het totaalverlies ca. 60%.

Bij twee vergelijkbare auto’s is de elektrische dus altijd energiezuiniger.

Hoe kan een organisatie energiebesparing realiseren terwijl het energieverbruik toeneemt door elektrificatie (scope 2) en dieselverbruik door onderaannemers (scope 3)?

Elektrificatie leidt vrijwel altijd tot energiebesparing. (Zie ook onder ‘Hoe valt grootschalige elektrificatie te combineren met energiebesparing?’)

Het antwoord over onderaannemers die meer diesel verbruiken: bij trede 1 valt dit buiten de verplichte doelstellingen voor energiebesparing. Het is namelijk de bedoeling om het ‘eigen’ (in emissietermen: scope 1 en 2) energieverbruik te reduceren. Uiteraard is het op trede 2 en 3 wel de bedoeling dat de emissies van onderaannemers gereduceerd worden.

Wat is de relatie/het verschil tussen internationale normen zoals ISO en CO₂-Prestatieladder 4.0?

Veelgebruikte ISO-normen die relevant zijn voor de CO2-Prestatieladder zijn ISO 14001 (milieumanagement) en ISO 50001 (energiemanagement). Verschillen en overeenkomsten kunnen zowel gaan over 1. de vorm als 2. de inhoud. 1. Vorm: zowel certificaathouders als auditoren vinden het belangrijk dat versie 4.0 dezelfde hoofdstukindeling hanteert als de ISO-managementsystemen (HS-structuur). Dit levert het voordeel op dat de systemen makkelijker te integreren zijn (bijv. door audits te combineren). Een verschil is wel dat dankzij de tredenstructuur van de Ladder de HS niet overal doorgevoerd kon worden. Er zitten dus beperkingen aan de integratiemogelijkheden. 2. inhoud: er is uiteraard inhoudelijk ook overlap tussen CO2 enerzijds en milieu en energie anderzijds. De overlap is wel beperkt doordat de Ladder 4.0 met treden werkt die behoorlijk wat andere eisen bevatten, zoals m.b.t. een emissie-inventaris, een klimaattransitieplan en samenwerking.

Wordt de groottebepaling voor bedrijven aangepast op basis van de recente wijzigingen in de CSRD, vanaf 1000 FTE?

Nee, dat zijn we niet van plan.

De huidige CSRD-groottecriteria passen beter bij de Ladder dan de criteria die mogelijk gaan komen. De consequentie van de nieuwe criteria is namelijk dat nog maar enkele tientallen bedrijven in ‘groot’ vallen en dus in aanmerking komen voor vrijstellingen. Met de huidige criteria zijn dit er ca. 250.

Ook de huidige CSRD-groottecriteria (o.b.v. FTE, omzet, balanstotaal) zijn overigens veel beter dan de criteria uit handboek 3.1 en haar voorgangers. Die werd namelijk bepaald op basis van scope 1- en 2-uitstoot waardoor organisaties die veel uitbesteden of die veel groene stroom inkopen ‘beloond’ werden met meer vrijstellingen. Bovendien was het noodzakelijk om eerst een emissie-inventaris op te stellen voordat men pas wist óf er vrijstellingen waren.

Krijg je met de CO₂-Prestatieladder vrijstellingen voor de CSRD?

Nee. Een accountant zal altijd zelfstandig een oordeel moeten vormen over het voldoen aan de CSRD. Het is wel mogelijk dat de accountant het oordeel van de auditor meeneemt als achtergrondinformatie. Certificering voor de Ladder kan dus wel helpen.

Waarom zou een CSRD-plichtig bedrijf zich nog certificeren voor de CO₂-Prestatieladder?

Omdat een rapportageverplichting (de CSRD) wezenlijk verschilt van een energie- en CO2-managementsysteem (de CO2-Prestatieladder). Dit verschil wordt uitgelegd in dit artikel.

Wat is de rol van een ‘sleutelpersoon’?

Dit zijn medewerkers die dankzij hun rol of functie een significante invloed hebben (of kunnen hebben) op het CO2– en energiebeleid, het energieverbruik, het verbruik, opslaan of opwekken van duurzame energie en/of op de CO2-uitstoot van de organisatie. Onder medewerkers vallen ook personen die onder het gezag van de organisatie werkzaamheden verrichten. Hun rol verschilt per trede. Op trede 1 volstaat het om bekend te zijn met zijn/haar invloed, op trede 2 en 3 moeten sleutelpersonen actief aan de slag. Hoe dit er concreet uitziet kan enorm verschillen van sleutelpersoon tot sleutelpersoon: een inkoper of machinist kan bijvoorbeeld op cursus gaan over elektrisch materieel. Een directeur kan bijvoorbeeld een bonus krijgen als de uitstoot aantoonbaar daalt.

Kan een sleutelpersoon ook een extern adviesbureau zijn?

Een externe adviseur kan ook een sleutelpersoon zijn (het moet gaat om een persoon of functie). Het is wel belangrijk dat er óók altijd minimaal één eigen medewerker van de organisatie sleutelpersoon is.

Is er een lijst van de niet-CO₂-broeikasgassen?

Ja zeker. Niet-CO2-broeikasgassen zijn methaan (CH4), lachgas (N2O), HFC’s, PFC’s, SF6 en NF3. Dit zijn de broeikasgassen die in 1997 opgenomen zijn in het Kyoto Protocol (NF3 is later toegevoegd). In dit artikel leggen we meer uit over de rol van niet-CO2-broeikasgassen in CO2-Prestatieladder 4.0.

Wat wordt bedoeld met ‘niet-CO₂-broeikasgassen opnemen in de footprint’?

Als een organisatie concludeert dat niet-CO2-broeikasgassen relevant zijn, moet het deze apart kwantificeren en omrekenen naar CO₂.

De omrekenfactoren naar CO₂ (CO₂-equivalent genoemd) staan vermeld in het laatste IPCC rapport. De organisatie telt vervolgens per scope (scope 1, 2 en eventueel 3) alle emissies bij elkaar op zodat een totale voetafdruk ontstaat van alle broeikasgassen samen. Niet-CO₂-broeikasgassen kunnen ook bij de overige beïnvloedbare emissies (OBE) een rol spelen.